Museumcijfers 2023

Trends in de museumsector

Is het museumbezoek gestegen of gedaald? Welk percentage van het museumbezoek komt voor rekening van de Museumkaart en wat is het aandeel eigen inkomsten van musea? De antwoorden op deze vragen en meer zijn te vinden in de Museumcijfers, wat inzicht geeft in de toekomstbestendigheid van de sector. De data wordt jaarlijks verzamelt via het Museum Analyse Systeem (Museana) en op onderdelen aangevuld door Stichting Museumkaart. Onze leden kunnen de cijfers ook raadplegen via de benchmark in Museana. In deze publicatie staan de cijfers van de 475 leden van de Museumvereniging in 2023.

Museumcijfers 2023

Breed draagvlak binnen de samenleving maar grote zorgen voor de toekomst

Musea vervullen een belangrijke economische, maatschappelijke en sociale rol. Met een totale omzet van € 1,26 miljard in 2023 draagt de sector bij aan de Nederlandse economie en verbindt ze mensen in lokale en regionale gemeenschappen.

In 2023 zijn in totaal 30,9 miljoen museumbezoeken afgelegd aan de 475 musea die zijn aangesloten bij de Museumvereniging. Van deze bezoeken werden 23 miljoen door Nederlanders gedaan, de overige 8 miljoen was buitenlands bezoek. De Nederlander legt meer bezoeken af aan een museum en voelt er zich ook mee verbonden, niet alleen als bezoeker maar ook als vrijwilliger. 20% van de totale museumbezoeken (6,2 miljoen) komt voor rekening van jongeren t/m 18 jaar. Gemiddeld genomen is jongerenbezoek in de vrije tijd (exclusief schoolbezoeken) in de periode 2019 tot en met 2023 met bijna 0,6 miljoen toegenomen, een toename van 15%.

De Museumcijfers 2023 laten zien dat er in de Nederlandse samenleving een breed draagvlak bestaat voor de museumsector. En toch is er reden tot zorg. Het herstel over de hele sector genomen is broos en vindt vooral plaats bij de grotere en grote musea. Daarentegen hebben kleine en middelkleine musea het gemiddeld moeilijker. Zij ontvingen in 2023 beduidend minder bezoekers dan in 2019, respectievelijk 33% en 18% minder en lijken daarmee minder snel te herstellen van de coronacrisis. De verwachting is dat juist deze kleine en middelkleine musea het nóg moeilijker gaan krijgen door de voorgenomen lastenverzwaringen. De rek is er helemaal uit bij deze musea die al voor een groot deel of zelfs volledig afhankelijk zijn van vrijwilligers.

Kerncijfers

1.1.nederland.musea

Musea aangesloten bij de Museumvereniging

1.2.tentoonstelling

Tijdelijke tentoonstellingen, waarvan 86% in het eigen museum

2.1.nederland.bezoeken

Miljoen museumbezoeken, waaronder 8,1 miljoen uit het buitenland (26%)

3.1.museumkaart

Miljoen Museumkaarthouders, samen goed voor 9,5 miljoen museumbezoeken (31% van het totale bezoek)

4.1.school

Museumbezoeken in schoolverband per 100 leerlingen in het basis- en voortgezet onderwijs

5.1.internet

Van de collectie is via internet toegankelijk voor publiek en onderzoek

6.1.personeel

Werkzame personen, van wie 65% als vrijwilliger of stagiair

7.1.omzet

Miljard euro omzet, waarvan 49% eigen inkomsten en 51% overheidssubsidies

7.2.kosten

Miljard euro kosten, waarvan 45% personeelskosten en 24% huisvestingskosten

7.3.negatief.resultaat

Van de musea met een negatief bedrijfsresultaat

7.2.kosten 2

Voltijdsbanen staat gelijk aan het werk van de vrijwilligers, wat een vervangingswaarde heeft van tussen de 66 miljoen en de 123 miljoen euro

1. Musea in Nederland

  • De meeste musea (62%) beschouwen zichzelf als een geschiedenismuseum, maar deze musea nemen relatief minder bezoek en omzet voor hun rekening
  • Kunstmusea zijn goed voor bijna de helft (47%) van de totale museale omzet
  • De provincie Noord-Holland telt de meeste musea (99, 21% van het totaal aantal musea), waarbij de regio Amsterdam het zwaartepunt vormt voor wat betreft museumbezoek
  • Gemiddeld genomen behoort 47% van de musea in Nederland tot de kleine musea. Overijssel en Drenthe hebben het hoogste aandeel kleine musea
  • Het aantal tijdelijke tentoonstellingen is in 2023 nog niet op het niveau van voor de pandemie, met name kleine en middelkleine musea zijn hierin nog niet hersteld

Musea naar type collectie

In 2023 zijn 475 Nederlandse musea aangesloten bij de Museumvereniging. De musea hebben verschillende typen collecties (figuur 1.1). Sommige musea hebben meerdere typen verzamelingen, zoals kunst en geschiedenis, of wetenschap en natuur. De meeste musea beschouwen zichzelf, net als in 2022, hoofdzakelijk als geschiedenismuseum (62%) of kunstmuseum (23%). De kleinste groep musea zijn de 6 volkenkundige musea die Nederland telt (1%).

Tip: de figuren zijn interactief. Beweeg met je cursor over de verschillende elementen om de cijfers te zien. Wil je focussen op een bepaalde combinatie? In de legenda kan je elementen aan- en uitklikken.

Figuur 1.1 Musea naar type collectie, 2023

Hoewel geschiedenismusea veruit de grootste groep vormen, nemen zij relatief minder bezoek en omzet voor hun rekening (tabel 1.1). Qua aandeel bezoek zijn geschiedenis- en kunstmusea namelijk redelijk in balans en zorgen ze beide voor circa 40% van het totale museumbezoek en het Museumkaartbezoek. Kunstmusea zijn goed voor bijna de helft (47%) van de totale museale omzet van 1,26 miljard euro. Daarmee zijn de kunstmusea, net als in voorgaande jaren, over het algemeen grote musea die relatief goed bezocht worden.

Tabel 1.1 Musea naar type collectie, omzet en (Museumkaart)bezoek, 2023

Regionale spreiding musea

De 475 musea zijn niet gelijk over Nederland verdeeld (figuur 1.2). De provincie Noord-Holland telt 99 musea (21% van het totaal aantal musea), gevolgd door Zuid-Holland met 86 musea (18% van het totaal) en Gelderland met 62 musea (13% van het totaal). Aan de 475 musea worden in 2023 in totaal 30,9 miljoen bezoeken afgelegd. De musea in Noord-Holland trekken het meeste bezoek. In totaal gaat het om 12,6 miljoen bezoeken. Dat is goed voor 41% van het totale bezoek. Binnen de provincie Noord-Holland vormt de regio Amsterdam het zwaartepunt voor wat betreft het museumbezoek. Aan de vijf grootste Amsterdamse musea worden samen 6,8 miljoen bezoeken afgelegd in 2023. Dat is meer dan de helft van het totale bezoek aan de musea in de provincie Noord-Holland (54%) en tevens 22% van het landelijke museumbezoek. Deze musea laten ook een forse toename van de bezoekersaantallen zien: van 5 miljoen bezoeken in 2022 tot de genoemde 6,8 miljoen in 2023, een stijging van circa 35%. Het zijn vooral de centraal gelegen provincies waar het museumbezoek hoog is. Na Noord-Holland volgen Zuid-Holland, Gelderland en Utrecht in het aantal museumbezoeken. Samen zijn deze vier provincies goed voor 25,1 miljoen bezoeken. Dat is 81% van het totale museumbezoek.

Figuur 1.2A Regionale spreiding van het aantal musea (links) en bezoeken x 1.000 (rechts), 2023

Figuur 1.2B Regionale spreiding van het aandeel musea (links) en bezoeken (rechts), 2023

In alle provincies zijn geschiedenismusea de meest voorkomende categorie (figuur 1.3). Het aandeel van dit type museum in het totaal per provincie loopt uiteen van 52% in Limburg tot 100% in Flevoland (al telt Flevoland maar 4 musea in totaal). Naast Flevoland tellen Drenthe en Zeeland in verhouding ook weinig kunstmusea. Musea voor bedrijf, wetenschap en techniek zijn er in verhouding veel in Noord-Brabant, Noord-Holland en Groningen. In Zeeland zijn relatief de meeste musea voor natuurhistorie (10%). In slechts vijf provincies is een volkenkundig museum aanwezig en alleen Noord- en Zuid-Holland hebben er meer dan één.

Figuur 1.3 Musea naar type collectie per provincie (aandelen musea per provincie in %), 2023

Gemiddeld genomen behoort 47% van de musea in Nederland tot de kleine musea, 13% van de musea is middelklein, 24% is middelgroot en 16% is groot (figuur 1.4). De grootte van musea loopt sterk uiteen, net als de spreiding naar grootte over het land. Zo zijn er in de noordelijke provincies Overijssel en Drenthe relatief veel kleine musea (met een omzet tot 400.000 euro). De provincies Groningen, Zuid-Holland en Utrecht hebben relatief weinig kleine musea, beduidend minder dan het Nederlandse gemiddelde van 47%.

Grote musea (met een omzet van 3,2 miljoen euro en meer) zijn er verhoudingsgewijs veel in Zuid-Holland en Noord-Holland, respectievelijk 28% en 23% van de musea behoren daar tot de grote musea. In Flevoland is zelfs 50% van de musea groot, maar hier gaat het om 2 van de in totaal 4 musea. Het aandeel middelkleine musea (met een omzet tussen 400.000 en 800.000 euro) loopt uiteen van 6% (Drenthe) tot 39% (Groningen). Utrecht telt met 36% in verhouding de meeste middelgrote musea (met een omzet tussen 800.000 en 3,2 miljoen euro), gevolgd door Zuid-Holland (31%).

Figuur 1.4 Musea naar grootteklasse per provincie (aandelen musea per provincie in %), 2023

Tijdelijke tentoonstellingen

In 2023 hebben 400 musea (84% van de musea) een of meerdere tijdelijke tentoonstellingen georganiseerd. Samen organiseerden zij afgelopen jaar 1.970 tijdelijke tentoonstellingen, waarvan 86% in het eigen museum, 11% elders in Nederland en ruim 3% in het buitenland. Deze verdeling is vergelijkbaar met eerdere jaren. Vergeleken met 2022 is er een toename van 3 procentpunt in het aandeel musea dat een of meerdere tijdelijke tentoonstellingen op touw heeft gezet. In 2019 lag dit aandeel nog een stukje hoger; toen organiseerden liefst negen op de tien musea minimaal één tijdelijke tentoonstelling. Vooral van de kleine en middelkleine musea organiseerde in 2023 een kleiner aandeel minstens één tijdelijke tentoonstelling (figuur 1.5).

Figuur 1.5 Aandeel musea met tijdelijke tentoonstellingen naar grootteklasse (in %), 2019 en 2023*

2. Bezoeken

  • Verder herstel van de coronaperiode zet sterk door, binnenlands bezoek weer op het niveau van 2019, buitenlands bezoek nog niet volledig hersteld
  • Vergeleken met de 23,5 miljoen bezoeken in 2022 is het totale museumbezoek in 2023 met maar liefst een derde (33%) toegenomen
  • Vooral kleine (-33%) en middelkleine (-18%) musea ontvangen in 2023 beduidend minder bezoeken dan in 2019
  • Volwassenen zijn goed voor 80% van de museumbezoeken
  • Het totaal aantal jeugdbezoeken is in 2023 vergelijkbaar met het totaal aantal jeugdbezoeken in 2019
  • Alleen bij kleine musea is een afname (-5%) te zien van jeugdbezoek in de vrije tijd tussen 2019 en 2023

Bezoeken in 2023

In 2023 worden aan de 475 musea in totaal 30,9 miljoen bezoeken afgelegd, waarvan 22,8 miljoen uit het binnenland en 8,1 miljoen uit het buitenland. Het is het eerste jaar sinds de coronacrisis dat de musea weer volledig zijn opgesteld voor publiek. Het totale museumbezoek in 2023 komt dicht in de buurt van het niveau van vóór de coronacrisis in 2019, toen er in totaal 32,6 miljoen museumbezoeken waren (figuur 2.1). In 2020 en 2021 daalde het museumbezoek als gevolg van de coronacrisis fors, om in 2022 weer enigszins te herstellen. Vergeleken met de 23,5 miljoen bezoeken in 2022 is het museumbezoek in 2023 met maar
liefst een derde (33%) toegenomen.

Figuur 2.1 Gerealiseerd museumbezoek (x 1 miljoen), 2016-2023

Het aantal bezoeken is weliswaar lager dan in 2019, maar dit verschilt per grootteklasse (figuur 2.2). Vooral de kleine en middelkleine musea ontvangen in 2023 beduidend minder bezoeken dan in 2019, respectievelijk 33% en 18% minder, en lijken dus minder snel te herstellen van de coronacrisis. Het aantal bezoeken in 2023 bij de groep middelgrote musea is min of meer constant gebleven (1% toename ten opzichte van 2019).

Vergeleken met 2022 is het aantal bezoeken in 2023 in alle grootteklassen gestegen of gelijk gebleven. De middelkleine musea ontvingen ongeveer evenveel bezoeken in 2023 als in 2022. De grote en middelgrote musea laten een stijging zien van circa 35% ten opzichte van 2022, de kleine musea een stijging van 12%.

Figuur 2.2 Ontwikkeling museumbezoek naar grootteklasse (in %)*

Geografische herkomst van het museumbezoek

Door de coronamaatregelen was er een flinke dip in het aantal buitenlandse bezoeken in 2020 en 2021. In 2019 kwam 31% van het bezoek nog uit het buitenland; in 2021 was dit nog maar 12% van het totaal. In 2022 nam het aandeel alweer toe tot 24% (figuur 2.3). Die toename in het aandeel buitenlandse boeken zet in 2023 door tot 26%. In absolute cijfers is het totale aantal buitenlandse bezoeken in 2023 ten opzichte van 2022 met ruim 2,5 miljoen toegenomen, en het totale aantal binnenlandse bezoeken met 4,1 miljoen.

Figuur 2.3 Museumbezoek naar geografische herkomst, 2022 en 2023

Voor de 423 musea die in de periode 2019-2023 lid waren van de Museumvereniging is te zien dat het herstel dat in 2022 begon doorzet in 2023, maar dat de binnenlandse bezoeken zich beter herstellen dan de buitenlandse bezoeken (figuur 2.4).

Figuur 2.4 Ontwikkeling museumbezoek naar geografische herkomst (index, 2019 = 100)*, 2019-2023

In 2023 bestaat het leeuwendeel van het museumbezoek in veel provincies uit binnenlands bezoek (figuur 2.5). Drenthe ontvangt met 97% van de bezoeken het grootste aandeel uit het binnenland, gevolgd door Groningen met 94%. Behalve in Zeeland en Noord-Holland bestaat in alle provincies 87% of meer van het bezoek in 2023 uit binnenlands bezoek. Logischerwijs ontvangen deze provincies daarmee in verhouding minder buitenlands bezoek. In Zeeland is ongeveer een kwart van het bezoek buitenlands, maar vooral in Noord-Holland is de situatie geheel anders. Het grote aantal buitenlandse museumbezoeken daar (bijna de helft van al het museumbezoek in de provincie) zorgt ervoor dat het landelijke aandeel buitenlands bezoek op 26% ligt.

Figuur 2.5 Museumbezoek naar geografische herkomst per provincie, 2023

Museumbezoek van jeugd en volwassenen

Van het totale aantal museumbezoeken van 30,9 miljoen in 2023 komen er 6,2 miljoen (20%) voor rekening van jeugd tot en met 18 jaar (tabel 2.1). Volwassenen zijn goed voor de resterende 24,7 miljoen bezoeken (80%). Dit is dezelfde verhouding van volwassen en minderjarige bezoekers als in 2022.

Tabel 2.1 Museumbezoek van jeugd en volwassenen, 2023

Na 2019 nam het jeugd- en volwassenbezoek sterk af tijdens de coronajaren. Vanaf 2022 herstelde het bezoek weer enigszins, en dit herstel zet door in 2023. Daarbij valt op dat het jeugdbezoek in 2023 dichter bij het niveau van 2019 is (-2%) dan het volwassenbezoek (-8%).

Figuur 2.6 Ontwikkeling museumbezoek jeugd en volwassenen (index, 2019 = 100)*, 2019-2023

Figuur 2.7 Ontwikkeling jeugdbezoek in vrije tijd (in %), 2019-2023

Na de piek van 2019 daalde het jeugdbezoek in de vrije tijd flink door de impact van de coronamaatregelen in de jaren erna. In 2023 zien we juist een positieve ontwikkeling ten opzichte van de pre-coronajaren. Jeugdbezoek in de vrije tijd (exclusief schoolbezoeken) is onder musea die van 2019 tot en met 2023 lid waren van de Museumvereniging in die periode met bijna 0,6 miljoen toegenomen, een toename van 15%. Alleen bij de kleine musea is een andere ontwikkeling te zien, namelijk een afname van 5%. Bij de andere drie grootteklassen is er een toename van tussen de 14% en 28% te zien (figuur 2.7).

3. Museumkaart

  • De vergoeding voor het bezoek van Museumkaarthouders levert de musea in 2023 68,8 miljoen euro op, meer dan afgelopen jaren en meer dan het piekjaar 2019 (64 miljoen euro)
  • Na de afname van het aantal Museumkaarthouders in 2020 zijn er in 2023 weer meer Museumkaarthouders dan ooit: 1,44 miljoen
  • Net als het aantal kaarthouders staat het aantal bezoeken van Museumkaarthouders in 2023 met 9,5 miljoen op een recordhoogte
  • Het aantal bezoeken door kinderen en jongvolwassenen met een Museumkaart is sinds 2019 met 3 á 4 procentpunt toegenomen
  • Museumkaarthouders weten hun weg het vaakst te vinden naar kunstmusea (42%)

Aantal Museumkaarthouders staat op recordhoogte

Er zijn nog nooit zoveel Museumkaarthouders geweest als in 2023: 1,44 miljoen (figuur 3.1). Het aantal kaarthouders groeide in de periode 2016-2019, maar tijdens de coronacrisis daalde dit aantal weer tot 1,3 miljoen kaarthouders in 2021. Nadat in 2022 sprake was van licht herstel staat het aantal kaarthouders in 2023 op recordhoogte (een toename van maar liefst 8,3% ten opzichte van 2022). Het aandeel van de Nederlandse bevolking van 5 jaar en ouder dat een Museumkaart bezit is (wel) al geruime tijd constant en schommelt rond de 8%.

Figuur 3.1 Trends in het aantal Museumkaarthouders (x 1 miljoen), 2016-2023

De bezoekvergoeding voor Museumkaartbezoeken is in 2023 vastgesteld op 60% van de (gewogen) gemiddelde toegangsprijs van het vol betalend bezoek. De vergoeding voor het bezoek van Museumkaarthouders heeft de musea een stuk meer opgeleverd dan de laatste twee jaar: van 27 miljoen euro in 2021 naar 54 miljoen euro in 2022 en nu, in 2023, is de 20 totale vergoeding 68,8 miljoen euro. Daarmee leverde het bezoek van Museumkaarthouders de musea meer op dan in het piekjaar 2019 (destijds 64 miljoen euro). De vergoeding van 68,8 miljoen euro van Museumkaartbezoekers zorgt voor 25% van de totale inkomsten uit entreegelden en is ruim 11% van de totale eigen inkomsten van musea in 2023. Deze aandelen zijn vergelijkbaar met eerdere jaren, zowel in de periode voor de coronacrisis als in 2022.

Bezoek van Museumkaarthouders

Net als het aantal kaarthouders, staat het aantal bezoeken van Museumkaarthouders in 2023 met 9,5 miljoen op een recordhoogte. Dit is een forse stijging ten opzichte van de 7,1 miljoen Museumkaartbezoeken in 2022 (+34%). Het aantal ligt daarmee zelfs 2% boven het aantal Museumkaartbezoeken van 2019. Het gemiddeld aantal bezoeken dat een kaarthouder in 2023 aan de musea aflegt, is vergelijkbaar met 2019: 6,6 om 6,7 bezoeken per jaar. De musea lijken de coronajaren daarmee definitief achter zich te laten; in 2020 en 2021 bracht een kaarthouder respectievelijk gemiddeld 3,6 en 3,0 keer een bezoek aan een museum per jaar.

Waar de kaarthouders het museum inmiddels weer vaker weten te vinden dan in 2019, geldt dit nog niet voor het aantal reguliere bezoeken (zonder Museumkaart). Dit aantal ligt in 2023 nog 8% lager dan in 2019. Het aandeel Museumkaartbezoeken in het totale bezoek blijft de laatste jaren daarentegen vrij constant en is ten opzichte van 2022 slechts 1 procentpunt verschoven (figuur 3.2). Wanneer we verder terugkijken zien we een verschil van 5 procentpunt met 2016, toen kaarthouders goed waren voor 26% van het totale bezoek.

Figuur 3.2 Bezoek met Museumkaart en bezoek zonder Museumkaart, 2022 en 2023

Bezoek Museumkaarthouders naar leeftijd en type museum

Volwassenen van 35 jaar en ouder zijn in 2023 goed voor bijna driekwart van het totale aantal bezoeken door Museumkaarthouders (73%, figuur 3.3). Dat aandeel in het bezoek is aanzienlijk groter dan het aandeel volwassenen van 35 jaar en ouder in de Nederlandse bevolking op 1 januari 2023 (59%). Volwassenen maken daarmee relatief veel gebruik van de Museumkaart. Kinderen (0 tot en met 12 jaar), jongeren (13 tot en met 18 jaar) en jongvolwassenen (19 tot en met 34 jaar) zijn in 2023 juist ondervertegenwoordigd in het aandeel bezoeken door Museumkaarthouders. Bij kinderen en jongeren komt dat vermoedelijk mede doordat veel musea hen gratis toegang bieden. In 2022 waren in grote lijnen dezelfde aandelen te zien. In 2019 was de samenstelling iets anders verdeeld. Kinderen en jongvolwassenen waren destijds beiden goed voor 9% van het bezoek van Museumkaarthouders, dat is in 2023 dus een toename van 3 à 4 procentpunt. Ouderen van 65 jaar en ouder daarentegen namen in 2019 nog 40% van het Museumkaartbezoek voor hun rekening, dat ligt in 2023 6 procentpunt lager. Het aandeel 35-64-jarigen is in 2023 en 2019 hetzelfde: 39%.

Figuur 3.3 Leeftijdsopbouw van het bezoek van Museumkaarthouders, 2023

Bezoek Museumkaarthouders naar type museum en grootteklasse

In 2023 heeft de trend dat Museumkaarthouders vaker hun weg vinden naar kunstmusea (42%) dan geschiedenismusea (39%), net als in 2022 en eerder, doorgezet (figuur 3.4). Deze jarenlange ontwikkeling werd in 2021 nog doorbroken: in tegenstelling tot eerdere jaren bezochten de kaarthouders toen vaker geschiedenismusea (43%) dan kunstmusea (40%).

Niet-kaarthouders bezoeken juist de geschiedenismusea in 2023 het vaakst (42%), maar dit aandeel neemt geleidelijk af (in 2021 was het nog 49%) ten gunste van bezoeken aan kunstmusea. De aandelen bezoeken aan de overige drie typen musea blijven voor zowel de kaarthouders als de niet-kaarthouders schommelen rond dezelfde percentages.

Figuur 3.4 Bezoek met Museumkaart en zonder bezoek Museumkaart per type collectie, 2023

Er zit niet veel verschil tussen Museumkaarthouders en niet-kaarthouders in de mate waarin zij kleine dan wel grote musea bezoeken (figuur 3.5). Museumkaarthouders bezoeken iets vaker de middelgrote musea, terwijl het aandeel bezoeken aan de grote musea juist iets hoger ligt bij de niet-kaarthouders (beide verschillen van 4 procentpunt) Het is aannemelijk dat dit komt doordat grote musea relatief meer buitenlandse bezoekers ontvangen, die doorgaans niet in het bezit zijn van een Museumkaart.

Figuur 3.5 Bezoek met Museumkaart en bezoek zonder Museumkaart naar grootteklasse, 2023

4. Onderwijs

  • 87% van de musea biedt een educatief programma voor basis- en voorgezet onderwijs
  • Schoolbezoeken zijn dit jaar toegenomen maar nog niet hersteld van de coronaperiode; van 91 schoolbezoeken per 100 leerlingen in 2019 naar 66 schoolbezoeken per 100 leerlingen in 2023
  • Leerlingen in het basis- en het voortgezet onderwijs brengen ruim 1,5 miljoen bezoeken aan musea in schoolverband; dit is 20% van het totale jeugdbezoek tot en met 18 jaar in 2023
  • Het schoolbezoek in 2023 zit rond de 69% van het aantal van 2019

Het overgrote deel van de musea biedt een educatief programma voor verschillende doelgroepen. In 2023 gaat het om 87% van de musea. De coronajaren laten schommelingen zien in dit aandeel; waar in 2019 nog 91% van de musea een educatief programma bood, was dat in coronajaar 2021 83%. Daarmee is het herstel van 2022 (toen: 89%) nog steeds terug te zien in het aandeel musea met educatief aanbod.

Van het museumpersoneel vervult 9% educatieve taken. Veruit de meeste musea ontvangen leerlingen die in schoolverband een bezoek brengen. In 2023 ontvangt 90% van de musea bezoek van basisscholen en 72% bezoek van scholen in het voortgezet onderwijs. Voor beide groepen betekent dit dat ze uit het coronadal van 2021 kruipen; Toen waren deze aandelen 77% voor het basisonderwijs en 57% voor het voortgezet onderwijs.

Leerlingen in het basis- en het voortgezet onderwijs brengen ruim 1,5 miljoen bezoeken aan musea in schoolverband in 2023 (tabel 4.1). Dit is 20% van het totale jeugdbezoek tot en met 18 jaar in 2023 (7,7 miljoen bezoeken). In totaal leggen het basis- en voortgezet onderwijs in 2023 gemiddeld 66 schoolbezoeken per 100 leerlingen af. Dit is een toename ten opzichte van 2022 (toen: 56 per 100 leerlingen) en een doorzetting van het herstel na 2021 (toen: 21 per 100 leerlingen). Dit aantal loopt echter nog achter op dat van 2019, toen maar liefst 91 schoolbezoeken per 100 leerlingen afgelegd werden: de 2,4 miljoen leerlingen van het basis- en het voortgezet onderwijs bezochten destijds 2,2 miljoen keer een museum met school.

Tabel 4.1 Museumbezoek in schoolverband en jeugdbezoek in de vrije tijd, 2023

In 2023 komt 19% van het totale museumbezoek van kinderen tot en met 12 jaar voor rekening van schoolbezoek met de basisschool (figuur 4.1). Voor jongeren van 13 tot en met 18 jaar is het aandeel schoolbezoek vergelijkbaar: 21% van hun museumbezoek is met het voortgezet onderwijs. In beide groepen was het aandeel schoolbezoek in het totale bezoek in 2022 flink hoger: respectievelijk 25% en 33% van het totale museumbezoek van kinderen en jongeren was toen in schoolverband. Dit betekent dat kinderen, en voornamelijk jongeren van 13 tot en met 18 jaar, in 2023 relatief vaker een museum zijn gaan bezoeken in de vrije tijd dan in schoolverband vergeleken met 2022.

Figuur 4.1 Museumbezoek van kinderen en jongeren in schoolverband en in de vrije tijd, 2023

Het aantal museumbezoeken in schoolverband laat na het duidelijke herstel in 2022 ook in 2023 een stijgende lijn zien, al zwakt de trend iets af (figuur 4.2). In 2022 was er een toename van 160%, toen het museumbezoek met school van een half miljoen in 2021 naar 1,3 miljoen steeg. In 2023 komen daar weer 200.000 schoolbezoeken bij. Wanneer we een iets langere horizon nemen, zien we dat het schoolbezoek in 2023 op rond de 69% van het aantal van 2019 zit.

Figuur 4.2 Trends in het aantal museumbezoeken in schoolverband (index, 2019 = 100), 2019-2023*

Tussen 2019 en 2023 nam het aantal schoolbezoeken in het voortgezet onderwijs ruim 5 procentpunt sterker af dan in het basisonderwijs: -33% in het voortgezet onderwijs tegenover -28% in het basisonderwijs (figuur 4.3). In absolute aantallen gaat het in het voortgezet onderwijs om een daling van 1,0 miljoen in 2019 naar 676 duizend in 2023, en in het basisonderwijs om een daling van 1,2 miljoen naar 850 duizend in diezelfde periode (figuur 4.3). De coronacrisis heeft ervoor gezorgd dat het schoolbezoek zich in de periode 2020-2022 niet naar verwachting heeft ontwikkeld, maar ook hier heeft het herstel dat in 2022 zichtbaar was in 2023 verder doorgezet.

Figuur 4.3 Museumbezoek in schoolverband (x 1.000), 2016-2023

5. Digitalisering

  • In welke mate de permanente collectie via internet ontsloten en toegankelijk gemaakt is voor het publiek hangt sterk af van de grootte van een museum; de grote musea lopen met 77% voor op de rest van de musea
  • De grote(re) musea weten de weg naar subsidies voor digitalisering beter te vinden dan de kleine(re) musea, zo blijkt uit het verschil van circa 10 procentpunt
  • Het online aanbod van musea nam in 2023 verder af; alleen middelkleine musea laten een toename in het aanbod van online activiteiten zien

De grootschalige (en jarenlange) investering van musea om hun collectie ook digitaal beschikbaar te maken werd tijdens de coronajaren beloond. Toen het publiek noodgedwongen de fysieke collectie niet kon aanschouwen, was met er met de online collectie een alternatief beschikbaar. Ten opzichte van 2019 is het aandeel van de permanente collectie dat online toegankelijk is voor het publiek een paar procentpunt toegenomen, tot 70% in 2023 (figuur 5.1). De musea hebben hierin een grote slag gemaakt; in 2015 was nog maar 23% van de permanente collectie online toegankelijk voor het publiek.

Figuur 5.1 Aandeel van de collectie dat via internet voor het publiek toegankelijk is, 2019 en 2023

In welke mate de permanente collectie via internet ontsloten en toegankelijk gemaakt is voor het publiek hangt sterk af van de grootte van een museum. De grote musea, met een omzet van 3,2 miljoen euro of meer in 2023, lopen met 77% voor op de rest van de musea (figuur 5.2). Dit aandeel is (afgerond) exact gelijk aan dat van 2022. Dit geldt ook voor de kleine musea, waar het aandeel net als in 2022 op 17% zit. De middelkleine en middelgrote musea zitten hier tussenin en laten een lichte toename in dit aandeel zien, respectievelijk van 18% en 27% in 2022 naar 21% en 30% in 2023.

Figuur 5.2 Aandeel collectie dat via internet voor het publiek toegankelijk is naar grootteklasse (in %), 2023

Musea hebben de afgelopen jaren vanuit verschillende middelen geïnvesteerd in de digitalisering van de collectie. Doorgaans doen zij dit vanuit eigen middelen, variërend van 54% bij de kleine musea tot 63% bij de middelkleine musea (figuur 5.3). De grote(re) musea weten de weg naar subsidies voor digitalisering beter te vinden dan de kleine(re) musea, zo blijkt uit het verschil van circa 10 procentpunt. Bijna één op de vijf kleine musea (met een omzet tot 400.000 euro) heeft in 2023 helemaal geen middelen aan digitaliseringsactiviteiten besteed, terwijl dit bij de grote musea (met een omzet van 3,2 miljoen euro of meer) slechts 3% is.

Figuur 5.3 Investeringen in digitalisering naar type middelen en grootteklasse (in %), 2023

Tijdens de coronajaren hebben de musea naar alternatieven gezocht en ingespeeld op de langdurige sluitingen door verschillende online activiteiten te organiseren, uiteenlopend van virtuele rondleidingen door middel van een livestream tot het aanbieden van workshops of cursussen aan online bezoekers. In 2020 en 2021 lag het aandeel van de musea dat ten minste één online activiteit aanbiedt rond de 80%. Dit aandeel nam toe met de grootte(klasse) van een museum: de grote musea deden dit bijna allemaal (98% in 2021), bij de kleine musea bleef dit aandeel steken op 59%. Toen er in 2022 een einde kwam aan de coronabeperkingen nam het online aanbod van musea in elke grootte(klasse) af. Die ontwikkeling zet in 2023 door, met uitzondering van de middelkleine musea (figuur 5.4). Deze groep musea laat als enige een toename in het aanbod van online activiteiten zien: 62% van de middelkleine musea biedt in 2023 ten minste één online activiteit (in 2022: 57%).

Figuur 5.4 Musea die ten minste één online activiteit aanbieden naar grootteklasse (in %), 2021, 2022 en 2023

6. Personeel

  • Het aantal werkzame personen bij musea is vrijwel exact weer op het niveau van 2019
  • Het aandeel musea dat primair afhankelijk is van vrijwilligers en stagiairs (maximaal 0,5 fte betaald personeel) is 22%
  • De lichte maar gestage toename van het ziekteverzuim van de laatste jaren is in 2023 doorbroken
  • De ontwikkeling van het aantal fte’s verschilt per grootteklasse; bij kleine (-29%) en middelkleine (-8%) musea nam het aantal fte’s tussen 2019 en 2023 af
  • Bijna de helft (48%) van het personeel heeft een vast dienstverband in 2023 (vergelijkbaar met 2022, maar een afname vergeleken met 2021)
  • Het grootste deel van het personeel is ook in 2023 werkzaam in publiek en presentatie (33%)
  • Van de fte’s in loondienst van musea valt 63% onder de Museum cao

Het aantal werkzame personen bij musea groeit in 2023 tot bijna 42 duizend, een toename van ruim 2.000 personen ten opzichte van 2022 (bijna 6%). Deze toename is vergelijkbaar met de toename van het aantal fte’s personeelsinzet. Hiermee is het aantal werkzame personen bij musea weer vrijwel exact op het niveau van 2019. Na de coronajaren kunnen de musea weer meer rekenen op de inzet van vrijwilligers en stagiairs. In totaal is 65% van de werkzame personen namelijk vrijwilliger of stagiair – dit gaat in totaal om ruim 27 duizend personen. Het aandeel musea dat primair afhankelijk is van vrijwilligers en stagiairs (maximaal 0,5 fte betaald personeel) is 22%. Het aantal fte’s voor vrijwilligers en stagiairs is iets sterker toegenomen dan het aantal fte’s voor personeel in loondienst en ingehuurd personeel: een kleine 7% tegenover een kleine 5%. Het percentage ziekteverzuim ligt in 2023 op 5,7%. De lichte maar gestage toename van de laatste jaren is daarmee doorbroken; in 2019 was het ziekteverzuim namelijk nog 4,6% tegenover 6% in 2022.

Figuur 6.1 Ontwikkeling fte’s naar grootteklasse (in %)*

Bij de musea die in de periode 2019-2023 lid waren van de Museumvereniging heeft het aantal fte’s in 2023 inmiddels het aantal fte’s van 2019 overstegen. In totaal gaat het om een verschil van 346 fte’s, corresponderend met een toename van 3,5%. De ontwikkeling van het aantal fte’s tussen 2019-2023 enerzijds en 2022-2023 anderzijds verschilt per grootteklasse van het museum (figuur 6.1). Bij de kleine (-29%) en de middelkleine musea (-8%) nam het aantal fte’s tussen 2019 en 2023 af. Bij de grote(re) musea is juist een lichte toename te zien van het aantal fte’s (6% en 11%). De kortere periode 2022-2023 laat een ander patroon zien. Enkel bij de kleine musea is het aantal fte’s afgenomen (-13%), terwijl bij de andere grootteklassen het aantal fte’s is gestegen met 5% tot 15%.

Samenstelling van het personeel

Bijna de helft (48%) van het personeel (gemeten aan het aantal fte’s) heeft een vast dienstverband (figuur 6.2). Dit is vergelijkbaar met 2022 en een afname ten opzichte van 2021, toen dit aandeel nog 53% was. De aandelen fte’s personeel in overige dienstverbanden zijn (licht) toegenomen tegenover 2022. Van het totaal aantal fte’s bestaat iets minder dan een kwart (24%) in 2023 uit vrijwilligers of stagiairs, 19% valt onder een tijdelijk dienstverband en 10% bestaat uit ingehuurd personeel.

Figuur 6.2 Samenstelling personeel naar fte, 2023

Tussen 2019 en 2023 zijn er per type dienstverband flinke verschillen te zien in de ontwikkeling van het aantal fte’s (figuur 6.3). De omvang van het aantal fte’s in tijdelijke dienst is met maar liefst 49% toegenomen. In 2022 was dit met 37% ook al een flinke toename ten opzichte van 2019. Deze ontwikkeling komt mede voort uit de inwerkingtreding van de Wet arbeidsmarkt in balans per 1 januari 2020. Als gevolg daarvan hebben de musea meer payrollers in tijdelijke dienst aangenomen. Tussen 2019 en 2023 is ook het aantal fte’s van ingehuurd personeel toegenomen met 10%. De aantallen fte’s voor de andere typen dienstverbanden zijn juist afgenomen tussen 2019 en 2023.

Figuur 6.3 Ontwikkeling fte’s naar type dienstverband (in %), 2019-2023*

In figuur 6.4 is de verdeling van het aantal werkzame personen en de verdeling van het aantal fte’s te zien per type collectie. Bij de geschiedenismusea zijn relatief veel personen werkzaam (58%). Dat heeft te maken met de relatief grote inzet van vrijwilligers en stagiairs bij die musea. Een kwart van de personen werkt bij de kunstmusea en nog eens 9% bij de musea voor bedrijf, wetenschap en techniek. Kijk je naar de verdeling van het aantal fte’s dan is de verdeling tussen de geschiedenis- en kunstmusea gelijkwaardiger: 42% van de fte’s wordt vervuld bij de geschiedenismusea tegenover 37% bij de kunstmusea. Deze aandelen zijn vergelijkbaar met die van 2022.

Figuur 6.4 Aantal werkzame personen en fte’s per type collectie, 2023

Functieverdeling

Hoewel het aantal fte’s in 2023 is toegenomen ten opzichte van 2022 (net als in 2022 ten opzichte van 2021) verandert er aan de functieverdeling weinig (figuur 6.5). Het grootste deel van het personeel is werkzaam in publiek en presentatie (33%), gevolgd door 23% in bedrijfsvoering en 19% in collectie.

Figuur 6.5 Functieverdeling van het personeel, 2022 en 2023

Museum cao

Van de fte’s in loondienst van musea valt 63% onder de Museum cao (figuur 6.6). Het marktaandeel
van de Museum cao in 2023 is ten opzichte van 2022 met 1 procentpunt toegenomen. De toename in 2022 ten opzichte van 2021 (toen: 56%) is daarmee afgevlakt. Wel is de verdeling van de overige fte’s in loondienst iets verschoven: het aandeel met een eigen arbeidsvoorwaardenregeling is in 2023 met 4 procentpunt toegenomen ten opzichte van 2022, en dit gaat ten koste van het aandeel fte’s in loondienst met een andere cao (dan de Museum cao).

Figuur 6.6 Verdeling cao’s, 2022 en 2023

7. Financiën

  • De omzet en de kosten van musea zijn in een jaar tijd beide met 9% gestegen
  • Het Rijk draagt in euro’s de meeste subsidies bij (48%), maar de gemeente is het vaakst de hoofdfinancier van musea (56%)
  • De eigen inkomsten zijn sinds 2022 met 24% gestegen, de reguliere overheidssubsidies (exclusief coronasteun) met 6%
  • Kleine musea behaalden in 2023 gemiddeld 12% minder eigen inkomsten dan in 2019. Bij de andere grootteklassen is een stijging te zien van 15% tot 19%
  • Sinds 2019 zijn vooral de personeels- (23%) en huisvestingskosten (20%) flink gestegen
  • De grote musea boekten in 2022 gemiddeld nog een positief resultaat, maar in 2023 eindigt ook deze groep in de rode cijfers

In 2023 zijn de musea voor het eerst sinds 2019 weer het gehele jaar open zonder beperkende coronamaatregelen. Naast dat de coronamaatregelen de inkomsten van de musea flink beperkten in de afgelopen jaren, stegen de kosten in dezelfde periode gestaag. In 2023 zien we dat de inkomsten van musea grotendeels zijn hersteld van de coronajaren, maar ook dat de kosten even hard meestijgen.

Omzet

De totale omzet van alle musea in 2023 bedraagt 1,26 miljard euro (tabel 7.1), een toename van 9% ten opzichte van de 1,16 miljard euro omzet van 2022. De omzet in 2023 is ook 18% hoger dan de 1,06 miljard euro van 2019. De totale inkomsten van de museumsector stijgen na de dip van de coronajaren dus weer duidelijk. De omzet bestaat in 2023 voor 49% uit eigen inkomsten en voor 51% uit overheidssubsidies (figuur 7.1). In 2022 zag het plaatje er anders uit. Toen bestond 43% van de omzet uit eigen inkomsten, 52% uit reguliere overheidssubsidies en nog eens 5% uit coronasteun.

Figuur 7.1 Verdeling van de omzet, 2022 en 2023

Tabel 7.1 Samenstelling van de omzet, uitgesplitst naar subsidies en eigen inkomsten, 2023

Subsidies

De musea ontvangen in 2023 in totaal 639 miljoen euro uit overheidssubsidies (tabel 7.1). Bijna de helft daarvan (305 miljoen euro, 48%) komt van het Rijk, waarmee dit de belangrijkste subsidiegever is, die tevens goed is voor bijna een kwart van de totale omzet. Daarna volgen de gemeenten met 250 miljoen euro (39% van de subsidies en 20% van de totale omzet).

De totale 639 miljoen euro aan subsidies in 2023 is een stijging van 6% ten opzichte van de 604 miljoen uit 2022. Vergeleken met 2019 zijn de overheidssubsidies in totaal gestegen met 21%. Daarbij nemen de gemeentelijke subsidies sinds 2019 jaarlijks toe (figuur 7.2), maar laten de Rijkssubsidies (na een jaarlijkse toename tussen 2019 en 2022) in 2023 een lichte afname zien. De provinciale subsidies daalden in 2020 en laten in 2023 een duidelijke toename zien.

Figuur 7.2 Ontwikkeling subsidies vanuit het Rijk, gemeenten en provincie (index, 2019 = 100), 2019-2023*

Figuur 7.3 Musea naar omzetaandeel, 2023

In 2023 komt 24% van de totale omzet van musea uit Rijkssubsidies en 20% uit gemeentelijke subsidies (figuur 7.3). Het Rijk draagt in euro’s meer subsidie bij dan gemeenten, maar gemeenten zijn in de meeste gevallen de hoofdfinancier van musea; voor 56% van de musea zijn gemeente subsidies in 2023 de grootste inkomstenbron (tabel 7.2), gevolgd door particulieren (20%) en het Rijk (18%). Voor alle typen collecties geldt dat de gemeente in de meeste gevallen de hoofdfinancier is, gevolgd door particulieren (bestaande uit onder meer giften van bedrijven en vriendenverenigingen) en het Rijk.

Regionaal gezien is het aandeel musea met de gemeente als hoofdfinancier het grootst in Noord-Brabant (78%, figuur 7.4). In Groningen is dit aandeel met 44% het kleinst, maar daar kunnen de musea rekenen op een relatief grote bijdrage van de provincie; van de Groningse musea heeft 44% de provincie als hoofdfinancier. Verder valt op dat de Rijkssubsidies relatief vaak naar de Randstedelijke provincies gaan en dat de musea in Overijssel relatief vaak door particulieren worden ondersteund.

Tabel 7.2 Musea naar type collectie en hoofdfinancier, 2023

Figuur 7.4 Musea naar hoofdfinancier en provincie (in %), 2023

Eigen inkomsten

De eigen inkomsten van musea zijn sinds vorig jaar flink gestegen. Hier is een duidelijk herstel te zien van de coronadip. In 2023 halen de musea samen 619 miljoen euro aan eigen inkomsten binnen (tabel 7.1). De eigen inkomsten van musea bedroegen in 2022 nog 501 miljoen euro (exclusief coronasteun), wat een stijging betekent van 24%. Vergeleken met 2019, het jaar voor de coronadip, is een stijging te zien van 15%. Wanneer de gemiddelde groei van de eigen inkomsten in de jaren voor 2019 zich had doorgezet tijdens de coronajaren (trend van +3,8% per jaar), zouden de musea in 2023 622 miljoen euro aan eigen inkomsten hebben behaald – dit ligt erg dicht bij de werkelijk behaalde eigen inkomsten van 619 miljoen euro.

Het herstel is echter niet voor alle musea even compleet. Wanneer we de musea opsplitsen naar grootteklasse zien we dat de kleine musea in 2023 gemiddeld 12% minder eigen inkomsten behaalden dan in 2019 (figuur 7.5). Bij de andere grootteklassen is een stijging te zien van 15% tot 19%.

Figuur 7.5 Ontwikkeling eigen inkomsten per grootteklasse (in %), 2019-2023*

De samenstelling van de eigen inkomsten is in 2023 grotendeels vergelijkbaar met die van 2022. In 2023 komt 45% van de eigen inkomsten uit entreegelden (tabel 7.1 en figuur 7.6), tegenover 43% in 2022. In absolute cijfers gaat het om een stijging van 214 miljoen euro aan entreegelden in 2022 naar 280 miljoen euro in 2023 (inclusief bezoekvergoeding Museumkaart). De gemiddelde entreeprijs voor volwassenen van 18 tot 65 jaar is 10 euro in 2023, een stijging van 6% ten opzichte van 2022 toen het nog 9,50 euro bedroeg.

Figuur 7.6 Samenstelling van de eigen inkomsten, 2022-2023

Het grootste verschil in de verdeling van eigen inkomsten tussen 2022 en 2023 is te zien bij het aandeel uit private fondsen. In 2023 komt 12% van de eigen inkomsten uit private fondsen, terwijl dit in 2022 nog 15% was. In absolute cijfers is er juist wel een lichte stijging te zien; van 73 miljoen euro uit private fondsen in 2022 naar 76 miljoen euro in 2023.

Kosten

De musea maakten in 2023 in totaal 1,276 miljard euro kosten (tabel 7.3). Ten opzichte van 2022 is dit een stijging van 9%, en ten opzichte van 2019 is dit een stijging van 17%. De grootste kostenposten voor de musea zijn door de jaren heen de personeels- en huisvestingskosten, respectievelijk 579 en 306 miljoen euro in 2023. De personeelskosten stijgen met bijna 10%, de huisvestingskosten stijgen minder sterk met bijna 3%, en de overige kostenposten stijgen samen met 13% in vergelijking met 2022. Ondanks deze ontwikkelingen blijft de verdeling van de uitgaven over de verschillende kostenposten redelijk stabiel (figuur 7.7).

Tabel 7.3 Samenstelling van de kosten van musea, 2016-2023

Figuur 7.7 Samenstelling van de kosten, 2022-2023

Wanneer we de ontwikkeling van de kosten over een langere periode vanaf 2019 bekijken (alleen van de musea die tijdens de gehele periode lid waren), is duidelijk te zien dat vooral de personeels- en huisvestingskosten flink zijn gestegen, respectievelijk met 23% en 20% sinds 2019. De overige kosten bestaan onder andere uit tentoonstellingskosten en aankoopkosten. Deze zijn na een sterke afname tijdens corona weer net boven het niveau van 2019.

Figuur 7.8 Ontwikkeling van de kosten van musea (index, 2019 = 100), 2019-2023*

Exploitatie

In 2023 stijgt de omzet van musea met 99 miljoen euro naar 1,258 miljard euro en stijgen de kosten met 85 miljoen euro naar 1,276 miljard euro. Gezamenlijk komen de musea uit op een negatief bedrijfsresultaat van 18 miljoen euro (38 duizend euro per museum). In elke grootteklasse wordt gemiddeld een negatief bedrijfsresultaat geboekt in 2023 (figuur 7.9). De grote musea boekten in 2022 gemiddeld nog een positief resultaat, maar in 2023 eindigt ook deze groep in de rode cijfers. De middelkleine musea vallen op met een gemiddeld negatief bedrijfsresultaat van 97 duizend euro – dit resultaat is wel iets minder negatief dan in 2022 toen het nog om 99 duizend euro ging.

In 2023 eindigt 47% van de musea in de rode cijfers. Er zit hierbij enig verschil tussen de grootteklassen (figuur 7.10); onder de middelgrote musea is het aandeel met een negatief bedrijfsresultaat het kleinst is (39%) en onder de grote musea is dat aandeel het grootst (53%). Als we kijken naar de ontwikkeling in de laatste drie jaren dan vallen de grote musea op; het aandeel grote musea met een negatief bedrijfsresultaat was in 2022 nog 45% en in 2021 zelfs 25%. De omzetstijging van het afgelopen jaar laat zien dat de musea herstellen van de coronaperiode, maar de gelijktijdige toename van kosten zorgt alsnog voor financieel moeilijke tijden bij veel musea.

Figuur 7.9 Gemiddeld bedrijfsresultaat musea per grootteklasse (x 1.000 euro), 2022-2023

Figuur 7.10 Aandeel musea met negatief bedrijfsresultaat per grootteklasse (in %), 2021, 2022 en 2023

8. Vrijwilligers

  • 63% van de werkenden personen en 20% van het aantal fte’s wordt toegeschreven aan vrijwilligers
  • Gemiddeld voeren vrijwilligers 46% van het werk uit (op basis van fte) per museum in 2023 – ze zijn onmisbaar voor de musea
  • In 7 van de 12 provincies voeren vrijwilligers gemiddeld minstens de helft van het werk uit
  • Vrijwilligers voeren voornamelijk een groot aandeel (60-70%) van het werk uit bij kleine musea
  • Geschiedenis musea zijn koplopers in de inzet van vrijwilligers

Museumvrijwilligers zijn onmisbaar

In de museumsector voeren vrijwilligers een substantieel deel van het werk uit. In totaal zijn in 2023 ruim 26 duizend vrijwilligers actief bij de Nederlandse musea. In hoofdstuk 6 kwam naar voren dat 65% van de werkende personen bij musea vrijwilliger of stagiair is, en dat van het aantal fte’s bij de Nederlandse musea 24% door vrijwilligers en stagiairs wordt uitgevoerd. Als we stagiairs niet meetellen, gaat het om 63% van de werkende personen en 20% van het aantal fte’s dat we kunnen toeschrijven aan vrijwilligers. Ter vergelijking: bij de poppodia en festivals die aangesloten zijn bij de Vereniging Nederlandse Poppodia en Festivals wordt 11% van het aantal fte’s ingevuld door vrijwilligers (1), en bij de theaters aangesloten bij de Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties gaat het om 4% van het aantal fte’s (2). Vrijwilligerswerk is dus van relatief groot belang voor de museumsector.

Vrijwilligers voeren gemiddeld 20% van al het werk uit bij de musea in 2023. Dat betekent dat wanneer we alle fte’s bij alle musea bij elkaar optellen, 20% van dit totaal door vrijwilligers wordt uitgevoerd. Omdat er een aantal musea zijn met veel fte’s én relatief veel betaald personeel onderschat dit aandeel wat vrijwilligers betekenen voor het gemiddelde Nederlandse museum. Er zijn namelijk ook veel kleinere musea waar vrijwilligers een zeer grote rol spelen. Wanneer we kijken wat het gemiddelde aandeel van fte’s dat door vrijwilligers wordt uitgevoerd is per museum, dan ligt dat percentage in de afgelopen jaren consistent tussen de 42% en de 46% (figuur 8.1).

Figuur 8.1 Gemiddeld aandeel fte’s vrijwilligers per museum (in %), 2017-2023

Het verschilt per provincie wat het gemiddelde aandeel vrijwilligers (in fte) is per museum, van 30% in Zuid-Holland tot 61% in Zeeland (figuur 8.2). In zeven van de twaalf provincies laat het gemiddelde museum minstens de helft van het werk door vrijwilligers uitvoeren.

Figuur 8.2 Gemiddeld aandeel fte’s vrijwilligers per museum in de verschillende provincies (in %), 2023

Wanneer we de Nederlandse musea uitsplitsen naar grootteklasse (figuur 8.3), wordt duidelijk dat vrijwilligers voornamelijk een groot aandeel van het werk uitvoeren bij kleine musea (met een omzet tot 400.000 euro), waar museumvrijwilligers de afgelopen jaren tussen de 60% en de 70% van de fte’s voor hun rekening nemen. Bij de grote musea (met een omzet van 3,2 miljoen euro en meer) ligt het gemiddelde aandeel werk uitgevoerd door vrijwilligers consistent rond de 10%.

Figuur 8.3 Gemiddeld aandeel fte’s vrijwilligers per museum naar grootteklasse (in %), 2019-2023

Het verschilt verder per type collectie wat het gemiddelde aandeel vrijwilligers van een museum is (figuur 8.4; er zijn niet genoeg musea Volkenkunde om een gemiddelde te berekenen). De geschiedenismusea zijn duidelijk koplopers in de inzet van vrijwilligers. Daar voeren vrijwilligers jaar op jaar ongeveer de helft van het werk uit.

Het zijn dus voornamelijk de kleine musea en de geschiedenismusea waar vrijwilligers een belangrijke rol spelen. Bij de 163 kleine geschiedenismusea is het gemiddeld aandeel vrijwillige fte’s maar liefst 71% in 2023.

Figuur 8.4 Gemiddeld aandeel fte’s vrijwilligers per museum naar type collectie (in %), 2019-2023

Vervangingswaarde van vrijwilligers

De ruim 26 duizend museumvrijwilligers (in 2023) voeren waardevol werk uit. Waardevol voor de musea, voor henzelf en voor de maatschappij. De maatschappelijke waarde van het vrijwilligerswerk en de waarde die de vrijwilligers zelf halen uit hun werk is voor een groot deel immaterieel en lastig te kwantificeren en in geld uit te drukken. Wat we echter wel kunnen berekenen is de zogeheten vervangingswaarde, ofwel wat het de musea gekost had als ze het vrijwilligerswerk betaald hadden laten uitvoeren.

Vrijwilligers voeren bij musea werk uit op verschillende functieniveaus. Deze functieniveaus hebben elk een andere vervangingswaarde, omdat de loonkosten van bijvoorbeeld de directeur hoger liggen dan de loonkosten van de baliemedewerker. Omdat we niet weten welke functieniveaus de vrijwilligers uitvoeren, kunnen we beginnen met het berekenen van een ondergrens van de vervangingswaarde. Die baseren we op het minimumloon in 2023 (3), plus de verwachte kosten die werkgevers daarbovenop zouden moeten betalen (4). In totaal voerden de vrijwilligers voor ruim 2.200 fte’s aan werk uit voor de museumsector. Wanneer we dit vertalen naar de verwachte loonkosten van 2.200 voltijdsbanen op basis van het minimumloon in 2023, komen we uit op een vervangingswaarde van bijna 66 miljoen euro voor 2023.

Het gemiddelde uurloon van werknemers van musea ligt echter hoger dan het minimumloon, waardoor 66 miljoen euro waarschijnlijk een onderschatting is. Wanneer we het gemiddelde uurloon van werknemers uit de bedrijfstak Cultuur, sport en recreatie (5) vermenigvuldigen met de jaarurennorm uit de Museum cao 2023-2024 (6), dan zijn de jaarlijkse loonkosten voor één voltijdsbaan naar schatting 56.000 euro. Bij de ruim 2.200 fte’s aan vrijwilligerswerk in 2023 betekent dit een vervangingswaarde van ruim 123 miljoen euro. Waarschijnlijk is dit juist een overschatting, omdat het aannemelijk is dat vrijwilligers minder vaak de beter betaalde functies bekleden.

Het vele werk dat de vrijwilligers in 2023 verrichten, had de musea naar schatting tussen de 66 miljoen en 123 miljoen euro gekost als ze het hadden laten uitvoeren door betaalde krachten. Uitgesplitst naar grootteklasse blijkt dat vooral het vele vrijwilligerswerk bij de kleine musea (bijna 800 fte’s) een hoge vervangingswaarde heeft, namelijk tussen de 24 miljoen en 45 miljoen euro (figuur 8.5).

Figuur 8.5 De geschatte vervangingswaarde per grootteklasse museum (x 1 miljoen), 2023

  1. Bron: Poppodia en -Festivals in Cijfers 2023. (2024) Amsterdam: VNPF.
  2. Bron: Podia 2022 Jaarcijfers schouwburgen en concertgebouwen in Nederland. (2023) Amsterdam: VSCD.
  3. Gebaseerd op het minimumloon per maand voor personen vanaf 21 jaar, € 1934,40 per maand voor de periode januari tot 30 juni 2023, en € 1.995 per maand voor de periode 1 juli tot en met 31 december 2023.
  4. In de bedrijfstakken Cultuur, recreatie, en overige diensten bedroegen de loonkosten het loon plus 26% andere werkgeverskosten en premies, gecorrigeerd voor loonsubsidies (CBS).
  5. Gemiddelde uurloon in 2023 in de bedrijfstak Cultuur, sport en recreatie is € 23,64 (CBS).
  6. De jaarurennorm in de Museum cao 2023-2024 is 1.872 uur (52 weken van 36 uur).

Over de Museumvereniging

De Museumvereniging zet zich als aanjager van de museumsector in voor een toekomstbestendige branche waarmee iedereen zich verbonden voelt. Want een sterke, actieve, toegankelijke en verenigde museumsector verbindt mensen en maatschappij, creëert ruimte voor gesprek en zorgt voor een positieve ontwikkeling van de samenleving als geheel. De vereniging agendeert, activeert en inspireert op vijf speerpunten: inclusie, diversiteit, duurzaamheid, aantrekkelijkheid en financiële gezondheid binnen de sector. Daarnaast is de Museumvereniging uitgever van de Museumkaart, die substantieel bijdraagt aan het verdienvermogen van de sector. In 2023 waren 1,44 miljoen Museumkaarthouders samen goed voor 9,5 miljoen museumbezoeken (31% van het totaal aantal bezoeken).

Verantwoording

Databewerking: Eric Verhoog (ABF Research)
Tekstredactie: Nadine van den Berg (Atlas Research)
Analyse: Nancy de Blaker, Joran Veldkamp en Aron Joosse (Atlas Research)
Projectleider en vormgeving webpublicatie: Aylin Beijersbergen (Museumvereniging)

Copyright

Museumcijfers 2023 is een uitgave (webpublicatie en pdf) van Stichting Museumkaart en de Museumvereniging, gebaseerd op data uit Museana. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of andere manier, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.

Disclaimer

Ondanks de zorgvuldigheid waarmee Museumcijfers 2023 tot stand is gebracht, kunnen Stichting Museumkaart en Museumvereniging geen aansprakelijkheid aanvaarden voor schade die het gevolg is van enige fout in deze uitgave.

Download